Léo-Paul Robert's groene specht is vogel van maand bij het Vogelkabinet.
Deze mooie woorden van Jac. P. Thijsse willen we U, natuurbeschouwer, niet onthouden:
"De groene specht bepaalt zich tot vocale demonstraties; hij zit dan liefst in de hoogste toppen van boomen en roept dan krachtig en welluidend: ‘tjo, tjo, tjo, tjo, tjo’ of ‘tjuu, tjuu, tjuu, tjuu, tjuu’, soms zoo mooi en snel dat het wel voor 't geluid van een nachtegaal gehouden wordt. Soms lijkt 't ook, of iemand je naroept, of je ergens zit uit te lachen, iets wat een natuurbeschouwer nog al eens een enkelen keer overkomt, vooral als hij rondom een boom staat te draaien en drentelen, het hoofd in den nek en het lichaam in allerlei bochten wringend, om tusschen den warwinkel van takken door zijn vogel te zien te krijgen.
Maar als 't lukt, wordt de moeite ruimschoots beloond, want die groene specht is een allerprachtigste vogel.
Hij is groen met een rooden schedelkap, die achter in den nek in een prachtig glinsterend geel vlekje overgaat; het mannetje heeft bovendien achter de mondhoeken nog een paar smalle roode vlekken, deze zijn bij het wijfje zwart. De bonte specht heeft geen andere kleuren, dan rood en wit en zwart: het rood bevindt zich aan den stuit, bij het mannetje ook aan 't achterhoofd.
Ik denk wel, dat ge 't meest groene spechten zult zien, want die bezoeken meer plaatsen dan de bonte; naaldhout of loofhout is hun even lief en zij bewegen zich ook gaarne op den grond, waar zij zich bezighouden met het uithalen van mierennesten. Zij doorwoelen met hun sterken, spitsen snavel de grootste mierenhoopen zonder zich in 't minst te bekommeren om de aanvallen hunner slachtoffers, die zich verwoed verdedigen en hun belager vol spuiten met het giftige mierenzuur. Hij stoort zich daar in 't minst niet aan, al ruikt hij ook zijn leven lang en na zijn dood naar 't mierengif. Met groote snelheid werkt hij door middel van zijn lange, buigzame, spitse tong mieren en poppen naar binnen, die hij zelfs midden in den winter weet te verkrijgen uit de nesten, die zich in vermolmde boomstronken bevinden."
Jac. P. Thijsse (1865-1945)